Tony Curtis


85, Las Vegas, 29 september, hartstilstand

Amerikaans steracteur, pseudoniem van Bernard Herschel Schwartz. Veelzijdig aanwezig in films uit zeven decennia, zal vooral onthouden worden om zijn rollen in komedies en avonturenfilms. De tegenspeler in travestie van Marilyn Monroe in Some Like It Hot (Billy Wilder, 1959) is klassieker geworden dan Curtis´enige voor een Oscar genomineerde rol, een jaar eerder als aan Sidney Poitier vastgeketende, ontsnapte gevangene in het humanitaire The Defiant Ones (Stanley Kramer, 1958). Ook de privé-besognes van playboy Curtis trokken vaak veel
aandacht. Over zijn eerste van zes huwelijken, met Janet Leigh (Psycho)
zei Curtis achteraf dat het vooral een door publiciteitsoverwegingen bepaalde
keuze was geweest, ten gunste van de carrière van beide jonge sterren. Het
hoeft weinig verbazing dat hun dochter Jamie Lee Curtis (Halloween) niet veel contact had met haar vader. Niet lang geleden onthulde Curtis dat hij Monroe tijdens de opnamen zwanger had gemaakt, maar ze kreeg een miskraam.

`Boinie´ Schwartz, zoon van een arme Hongaars-Joodse kleermaker en een schizofrene moeder met losse handjes uit The Bronx, groeide op als jeugdbendelid en bewoner van kindertehuizen. De marine was een uitkomst en bekostigde na de oorlog zijn acteerlessen. Zijn eerste filmrol speelde hij in een korte home movie van en tegenover Jerry Lewis: How to Smuggle a Hernia across the Border, 1949). Een officieel debuut, als jeugddelinquent, volgde hetzelfde jaar in City across
the River
(Maxwell Shane, 1949) onder de naam Anthony Curtis. Hij sprak slechts een zin als piccolo in The Lady Gambles (Michael Gordon, 1949),
maar trok al meer aandacht als gigolo tegenover Burt Lancaster in Criss Cross (Robert Siodmak, 1949). De rollen werden snel groter, in Johnny Stool Pigeon(William Castle, 1949), de film over de sprekende muilezel Francis (Arthur Lubin, 1951) en tegenover James Stewart in Winchester ´73(Anthony Mann, 1950). De eerste vrolijke avonturenfilm, The Prince Who Was a Thief(Rudolph Maté, 1951) betekende ook de eerste echte hoofdrol. Een greep uit wat volgde: Flesh and Fury(Joseph Pevney, 1952), No Room for the Groom (Douglas Sirk, 1952), titelrollen in Son of Ali Baba (Kurt Neumann, 1952)en Houdini(tegenover Leigh; George Marshall, 1953), Beachhead(Stuart Heisler, 1954), The Black Shield of Falworth(Maté,1954),Six Bridges to Cross (Pevney, 1955), So This Is Paris (Richard Quine, 1955), The
Purple Mask
(H. Bruce Humberstone, 1955), The Square Jungle (Jerry Hopper, 1955), het grote succes Trapeze (tegenover Lancaster en Gina Lollobrigida; Carol Reed, 1956), Mister Cory(Blake Edwards,1957), weer tegenover Lancaster in het veelgeprezen Sweet Smell of Success(Alexander Mackendrick, 1957), The Midnight Story (Pevney, 1957), tegenover Kirk Douglas in The Vikings (Richard Fleischer, 1958) en Spartacus(Stanley Kubrick, 1960), tegenover Frank Sinatra en Natalie Wood in Kings Go Forth(Delmer Daves, 1958), The Perfect Furlough(Edwards, 1958) en tegenover zijn idool Cary Grant in de marinekomedie Operation Petticoat (Edwards, 1959).

Na de successen in het seizoen ´58´-´59 neigde Curtis steeds meer naar het lichtere werk. Tot zijn films uit het volgende decennium behoren Who Was That Lady? (met Leigh en Dean Martin; George Sidney, 1960), The Rat Race (Robert Mulligan, 1960), in vijf rollen in The Great Impostor(Mulligan, 1961), als indiaanse soldaat op Iwo Jima in The Outsider (Delbert Mann, 1961), als zoon van Kozakkenleider Yul Brynner in Taras Bulba (J. Lee Thompson, 1962), 40 Pounds of Trouble (Norman Jewison, 1962), als assistent van legerpsychiater Gregory Peck in Captain Newman, M.D. (David Miller, 1963), tegenover tweede
echtgenote Christine Kaufmann in Wild and Wonderful(Michael Anderson, 1964),
Goodbye Charlie (Vincente Minnelli, 1964), Sex and the Single Girl (met Wood; Quine, 1964), The Great Race (Edwards, 1965), Boeing Boeing (met Lewis; John Rich, 1965), Not with My Wife, You Don´t! (Norman Panama, 1966), Don´t Make Waves (met Claudia Cardinale; Mackendrick, 1967), in de titelrol van The Boston Strangler (Fleischer, 1968) en Those Daring Young Men in Their Jaunty Jalopies/Monte Carlo or Bust! (Ken Annakin, 1969).

De volgende decennia speelde Curtis vooral in curiosa en duur betaalde gastrollen: You Can´t Win ´em All (met Charles Bronson; Peter Collinson, 1970), Suppose They Gave a War and Nobody Came? (Hy Averback, 1970), in de titelrol van de Joodse gangster Lepke (Menahem Golan, 1975), The Last Tycoon (Elia Kazan, 1976), in de titelrol van het Oostenrijkse Casanova & Co. (Franz Antel, 1976),tegenover Mae West in Sextette (Ken Hughes, 1978), The Manitou (William Girdler, 1978), The Bad News Bears Go to Japan (John Berry, 1978), tegenover Walter Matthau en Julie Andrews in Little Miss Marker (Walter Bernstein, 1980), de Agatha Christieverfilming The Mirror Crack´d (Guy Hamilton, 1980), Insignificance (Nicolas Roeg, 1985), Welcome to Germany (Thomas Brasch, 1988), Naked in New York (Daniel Algrant, 1993), Louis & Frank (Alexandre Rockwell, 1998) en Play It to the Bone (Ron Shelton, 1999). Curtis´ bekendste televisierol was tegenover Roger Moore in de serie The Persuaders/De versierders (1971-72).