Claude Chabrol


80, Parijs, 12 september, doodsoorzaak onbekend

Frans regisseur, scenarioschrijver, producent en filmcriticus. De productiefste en commercieel meest succesvolle filmer, die voortkwam uit de nouvelle vague, begon net als Jean-Luc Godard, François Truffaut, Eric Rohmer en Jacques Rivette als criticus bij het blad Les Cahiers du Cinéma. Ook schreef hij samen met Rohmer in 1957 een belangrijke studie van het werk van Alfred Hitchcock. De invloed van de master of suspense op de films van Chabrol woog minstens zo zwaar als zijn behoefte om af te rekenen met de kleine bourgeoisie, waaruit hij zelf afkomstig was. Chabrol studeerde aanvankelijk farmacie, om de apotheek van zijn vader voort te zetten. Vooral in de jaren zestig en zeventig waren zijn films, veelal met tweede echtgenote Stéphane Audran in de hoofdrol, een permanente satire op kleingeestige quasi-elegantie, zoals in de Cahiers ook voortdurend strijd werd gevoerd tegen de zogenaamde Franse kwaliteitscinema van die tijd. Met name de eindeloze maaltijden en de vileine, slechts in schijn beschaafde tafelconversaties in Chabrols films werden spreekwoordelijk.

Chabrol was de eerste van de Cahiers-groep die erin slaagde een lange speelfilm in de bioscopen te krijgen, het alom geprezen Le beau Serge (Prix Jean Vigo; 1958), die hij ook schreef en produceerde. Daarom vroeg Godard hem als ’technisch adviseur’ bij zijn eigen debuut À bout de souffle (1960). Ook Chabrols tweede film, Les cousins (wederom met Gérard Blain en Jean-Claude Brialy; 1959) werd goed ontvangen en won een Gouden Beer in Berlijn. Er zouden een kleine zeventig speelfilms volgen, de meeste geschreven door de regisseur, vaak samen met Paul Gégauff. In het oeuvre vallen verschillende bloeiperiodes te onderkennen. De vroege jaren zestig hoorden daar niet toe. Na films als À double tour (1959), Les bonnes femmes (1960), Les godelureaux (1961) en segmenten in de episodenfilms Les sept péchés capitaux (1962), Les plus belles escroqueries du monde (1964) en Paris vu par… (1965) maakte Chabrol tot veler verbazing enkele genrefilms, zoals Landru (1963), Le tigre aime la chair fraîche (1964), Marie-Chantal contre le docteur Kha (1965), Le tigre se parfume à la dynamite (1965) en Le scandale/The Champagne Murders (1967). Met Les biches (1968), een studie van een liefdesrelatie tussen twee vrouwen, keerde Chabrol terug in de art houses.

Met La femme infidèles (1969) begon een klassieke cyclus over bourgeoisie, overspel en misdaad, met titels als het zeer hitchcockiaanse Que la bête meure (1969), Le boucher (1970), La rupture (1970), Juste avant la nuit (1971), La décade prodigieuse/Ten Days’ Wonder (1972), Les noces rouges (1973), het politieke Nada (1974), Une partie de plaisir (1975), Les innocents aux mains sales (1975) en Folies bourgeoises/The Twist (1976). Na de tussenfilms Alice ou la dernière fugue (met Sylvia Kristel; 1977) en Les liens de sang/Blood Relatives (1978) vormde Violette Nozière (1978) het begin van een nieuwe reeks films, met een meer klassieke, gerijpte dramatische structuur. en veelal misdaadonderwerpen. Het portret van een gifmengster betekende ook de start van een lange samenwerking met actrice Isabelle Huppert, die er in Cannes de prijs voor de beste actrice voor kreeg. Chabrol won overigens zelf nooit een Gouden Palm, een Oscar of een César.

In de films met Huppert wordt vaak gereflecteerd op al dan niet impliciet feministische thema’s: Une affaire de femmes (1988), Madame Bovary (naar Flaubert; 1991), La cérémonie (1995), Rien ne va plus (1997), L’ivresse du pouvoir (2006). De latere films van Chabrol werden vanaf de kostuumfilm Le cheval d’orgueul (1980) niet meer vanzelsprekend in de Nederlandse bioscoop uitgebracht. Tot dat latere werk behoren in eigen land populaire misdaadtitels als Poulet au vinaigre (1985) en het vervolg Inspecteur Lavardin (1986), de kamermuziek van Les fantômes du chapelier (1982), een verfilming van Simone de Beauvoirs Le sang des autres/The Blood of Others (1984), Masques (1987), Le cri du hibou (1987), Jours tranquilles à Clichy (naar Henry Miller; 1990), Dr. M (vrij naar de film van Fritz Lang over dr. Mabuse; 1990), Betty (1992), L’oeil de Vichy (1993), L’enfer (1994), Au coeur du mensonge (1999), Merci pour le chocolat (2000), La fleur du mal (2003), La demoiselle d’honneur (2004), La fille coupée en deux (2007) en Bellamy (2009).

Chabrol produceerde de korte films Le coup du berger (Rivette, 1956) en Véronique et son cancre (Rohmer, 1958), alsmede de lange films Le signe du lion (Rohmer, 1959) en Les jeux de l’amour (tevens gastrol; Philippe de Broca, 1960). Trad op als coproducent van Le farceur (De Broca, 1961) en Paris nous appartient (Rivette, 1961). Net als Hitchcock verscheen Chabrol regelmatig kort in zijn eigen films, maar ook in bijvoorbeeld St. Tropez Blues (Marcel Moussy, 1961), Les ennemis (Edouard Molinaro, 1962), Les durs à cuire (Claude Pinoteau, 1964), Brigitte et Brigitte (Luc Moullet, 1966), La petite vertu (Serge Korber, 1968), het onvoltooide The Other Side of the Wind (Orson Welles, 1972), Un meurtre est un meurtre (Etienne Périer, 1972), L’animal (Claude Zidi, 1977), Les voleurs de la nuit (Samuel Fuller, 1984), Polar (Jacques Bral, 1984), Je haïs les acteurs (Gérard Krawczyk, 1986), L’été en pente douce (Krawczyk, 1987), Alouette, je te plumerai (top-billed; Pierre Zucca, 1988) en Gainsbourg (Joann Sfar, 2010). Won oeuvreprijzen van het filmfestival van Berlijn (2009) en de European Film Academy (2003). Vader van acteur Thomas Chabrol en componist Matthieu Chabrol.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.