89, Tbilisi?, 17 december, natuurlijke dood
Oorspronkelijk Georgisch, in de Sovjet-Unie geboren regisseur, scenarioschrijver en editor. Rond 1982 genaturaliseerd tot Fransman. Won vier keer de speciale juryprijs in Venetië, voor Les favoris de la lune (tevens scenario; 1984), Et la lumière fut (tevens scenario en montage; 1989), La chasse aux papillons (tevens scenario en montage; 1991) en Brigands, chapitre VII (tevens scenario en montage; 1995). Zilveren Beer in Berlijn voor de regie van Lundi matin (tevens scenario, montage en acteur; 2001). Als maker van vaak licht arcadische, poëtisch-ironische films en innemende goeroe ook favoriet van het Rotterdamse filmfestival. Eindexamen VGIK in Moskou (1961) na eerder het conservatorium in Tbilisi te hebben doorlopen (1952; piano, dirigeren en componeren). Debuteerde na enkele korte en middellange films met het wegens censuurproblemen niet direct vertoonde Giorgobistve/Listopad/Falling Leaves/La chute des feuilles/Vallende bladeren (tevens scenario; 1966), dat in Frankrijk met de Prix Georges Sadoul onderscheiden werd.
Daarna maakte hij nog twee lange speelfilms in Georgië: Iko shashvi mgalobeli/Zil pevtsji drozd/Il était une fois un merle chanteur/Er was eens een zanglijster (tevens scenario; Quinzaine in Cannes 1971) en het eveneens op censuur stuitende Pastorali/Pastoral/Pastorale (tevens scenario; 1976). Overige lange speelfilms: Adieu, plancher des vaches! (tevens scenario, montage en acteur; 1998), Jardins en automne (tevens scenario en montage; 2005), Chantrapas (tevens scenario en montage; 2009) en Chant d’hiver (tevens productie, scenario en montage; 2015).
Lange documentaire: Seule, Georgie (tevens scenario; 1994). Tot Iosseliani’s korte en middellange films behoren Akvarel/Aquarelle (tevens scenario; 1958), Sapovlena/La chanson des fleurs perdues (tevens scenario; 1959), Aprilli/Avril (tevens scenario en montage; 1961), de documentaire Tudzi/La fonte (tevens scenario; 1964), Dzveli qartuli simgera/Starinnaja groezinskaja pesnja/Vieilles chansons géorgiennes (tevens scenario; 1968), Sept pièces pour le cinéma noir et blanc (tevens scenario en acteur; 1982) en de documentaires Euskadi (1983) en Un petit monastère en Toscane (tevens montage; 1988). Als acteur te zien in bij voorbeeld Ma blonde, entends-tu dans la ville… (René Gilson, 1979) en Le fils de Gascogne (Pascal Aubier, 1994). Leverde geen specifieke bijdrage aan Depuis qu’Otar est parti… (Julie Bertuccelli, 2003), maar het grotendeels onzichtbare titelpersonage werd wel naar hem vernoemd.